Johan Frederic Holleman was born on 18 December 1915 in Tulung Agung, Java. He grew up in Java and Holland. In 1935 he moved to South Africa to study Ethnology and Law at the University of Stellenbosch (BA 1937, MA 1938). After his studies Holleman lived for ten months in Zulu Kraals to study the live and laws of the Zulus. During that time he wrote his first short stories (published in Die Stellenbosse Student, Die Burger and Huisgenoot.) and novels.
His first book, Gety, written just three years after he came to South Africa, is an important
contribution to New Realism.
Holleman lived for a while in Riversdale, where he met and married, Marie Sem.
Back in Stellenbosch he wrote a book on the impoverished Afrikaaners he had met there, Die onterfdes. From 1945 he studied for five years the Shonas of Rhodesia. This research was also the topic of his PhD thesis (University of Cape Town, 1950)
He worked first in Nature Conservation and then at the Department of Native Affairs in Bulawayo and Wedza, Southern Rhodesia.
1957 - 1962: Professor and Director of the Institute for Social Research at the University of Natal in Durban
1963 - 1979: Professor of African Sociology and Culture at the University of
Leiden, Holland. For the first six years he served as professor at the
Institute of Cultural Anthropology and Sociologiy (ICA) and director of the
Centrum for African Studies (ASC). From 1969 he was professor of Volksrecht en rechtsontwikkeling in niet-westerse samenlevingen .
Johan Holleman died on 28 August 2001.
Read the obituary by Han F Vermeulen
Mare. Leids Universitair Weekblad 25(4), 20 September 2001
Op 28 augustus overleed Johan Frederik Holleman (85), een rechtsantropoloog die
veel onderzoek deed in Afrika en twintig boeken publiceerde, waaronder vijf
romans en verhalenbundels. Hij was hoogleraar in Leiden van 1963 tot 1979 en
zette het interdisciplinaire onderzoek van Afrika op in Nederland.
Geboren op Java als zoon van de
jurist en etnoloog Frederik David Holleman (1887-1958) leek hij voorbestemd in
diens voetpaden te treden. Maar anders dan zijn vader, die specialist was in
het adatrecht van Indonesië en de Filippijnen, richtte hij zich vooral op de
rechtsantropologie van zuidelijk Afrika. Na zijn jeugd in Nederlands-Indië
studeerde hij sinds 1935 rechten en volkenkunde aan de Universiteit van
Stellenbosch in Zuid-Afrika (BA 1937, MA 1938). Tijdens en na zijn studie deed
hij onderzoek naar rechtsgemeenschappen en grondenrecht bij de Zoeloe. Hij
verbleef tien maanden in de Zoeloe-kralen, fotografeerde het dagelijks leven en
schreef zijn eerste romans en korte verhalen. In 1940 verkreeg hij het
Zuid-Afrikaanse staatsburgerschap en tot 1945 werkte hij in overheidsdienst te
Riversdal, waar hij trouwde met Marie Sem. Via zijn latere promotor Isaac
Schapera kreeg hij het aanbod om als Beit Research Fellow te worden verbonden
aan het befaamde Rhodes-Livingstone Institute in Lusaka, Noord-Rhodesië (nu
Zambia). Tot 1952 deed hij onderzoek naar gewoonterecht onder de Mashona in
Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe), waarop hij in 1950 promoveerde aan de Universiteit
van Kaapstad. Het boek verscheen als Shona Customary Law (1952), een belangrijke bijdrage tot de sociale antropologie van Zimbabwe.
Deze periode werd boeiend beschreven in African Interlude (1958).
Na kort als conservator te hebben
gewerkt in Salisbury kreeg hij een bestuursfunctie in het Department of Native
Affairs te Bulawayo en Wedza (Zuid-Rhodesië). Holleman voerde onderzoek uit
naar de Bantoe-verstedelijking aldaar en deed voorstellen ter verbetering van
de rechtspositie der trekarbeiders. Deze toegepaste baan kreeg een vervolg toen
hij directeur werd van het Institute for Social Research in Durban, Zuid-Afrika
(1957-1962). In deze tijd had hij de leiding over een sociaal-psychologisch
onderzoek naar de blanke samenleving in Noord-Rhodesië en een
sociaal-economische studie van de opname der inheemse bevolking in Swaziland.
In 1960-61 was hij op uitnodiging van de regering van Zuid-Rhodesië lid van de
Mangwende Commissie voor beleidsonderzoek naar administratieve en agrarische
problemen in het Mrewa-gebied, waarover hij een opzienbarend rapport schreef.
Uit het onderzoek bleek dat veel conflicten op culturele misverstanden
berustten. Het rapport van 1961 leidde tot nieuwe wetgeving waarbij ambtenaren
cursussen in etnologie en bestuur kregen. Maar toen was het al te
laat en begon de ontwikkeling die leidde tot de uitroeping van Zambia en
later Zimbabwe. Hij beschreef deze problemen in Chief, Council and Commissioner (1969).
Hoewel Holleman in Zuid-Afrika wilde
blijven, bereikte hem een uitnodiging uit Nederland om een nieuwe leerstoel op
het gebied van de sociologie en cultuurkunde van Afrika te bezetten. Na enige
aarzeling nam hij die aan en begon in 1963 een nieuwe carričre in Leiden. De
eerste zes jaar was hij hoogleraar bij het Instituut voor Culturele
Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Volken (ICA) en tevens directeur
van het Afrika-Studiecentrum (ASC). Aan het reeds bestaande documentatiebureau
van het ASC voegde hij een onderzoeksinstelling toe.
In 1969 werd hij benoemd op de
leerstoel Volksrecht en rechtsontwikkeling in niet-westerse samenlevingen te
Leiden. Dat was een voortzetting van de in 1877 ingestelde leerstoel adatrecht,
die nu behalve in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid ook in die der Sociale
Wetenschappen werd ondergebracht. Hij combineerde adatrecht met antropologie,
doceerde over locale rechtsopvattingen en rechtspluralisme, en publiceerde Issues in African Law (1974). Hij was er vooral geďnteresseerd in wanneer het volksrecht in conflict
komt met het overheidsrecht. In 1979 nam hij vervroegd ontslag om zijn
vertaling van Van Vollenhoven on Adatlaw (1981) af te maken. Met zijn vertrek werd tevens zijn leerstoel opgeheven,
waarmee in Leiden de bezuinigingen begonnen. De opheffing van deze leerstoel
heeft niet alleen een zware schaduw geworpen over de laatste twintig jaar van
zijn leven, maar ook de voortzetting van de juridische antropologie, zowel in
Leiden als elders in Nederland, ernstig bemoeilijkt.
Die Nederlandse Taalunie